dinsdag 9 oktober 2012

Straatrat

Geen haar op mijn hoofd dat er aan denkt om mijn kinderen onbewaakt op straat te laten spelen. Niet alleen omdat ik het niet op mijn geweten wil  hebben dat ze gegrepen worden door een auto die aan een rotvaart de hoek om komt gevlogen. Er is nog een andere reden die mij noopt tot dit besluit.
Ikzelf kende de straten van mijn pittoreske dorpje als mijn broekzak. Voor u zich idyllische taferelen in het hoofd haalt van vredig in het zonnetje hinkelende kinderen die even later gezellig bij elkaar thuis pannenkoeken gaan eten, vergeet het. Denk eerder aan straatkinderen in Braziliaanse sloppenwijken of scènes uit Lord of the Flies. Als je niet eerst meedogenloos uit je kliekje werd getrapt, dan werd je even later na de nodige smeekbedes wel ritueel opgenomen in een andere bende. En met ritueel bedoel ik bijvoorbeeld het drinken van een aftreksel van brandnetel, sprinkhanenpoten en koeienstront. Het éne moment vernielden we een hut van een rivaliserend groepje in het stukje bos verderop, het andere moment verdedigden we ons eigen kamp met hand, tand en als het moest, met ons leven. We bekwaamden ons daartoe in het fabriceren van speren, pijlen en voetklemmen. Een buurjongen met een licht exhibitionistisch trekje leerden we een lesje door zijn zusje te dwingen om pili pili in zijn onderbroek te strooien.  Dat viel allemaal nog mee. Maar wat we als wraak met elkaars hamsters uitspookten, daar weid ik liever niet over uit. We hadden aanhoudend ruzie, blauwe ogen en kapotte knieën. Mijn moeder had geen enkel vermoeden. Ze klaagde wel over mijn vuile nagels en zette mij bij tijd en wijl liefdevol in een lekker warm sodabad. Maar verder moet ze gedacht hebben dat onschuldig spelende kinderen wel eens een schrammetje of een bloeduitstortinkje oplopen.
Later, toen we als pas ontloken tienermeisjes oog kregen voor het mannelijk schoon in het dorp, werd het zo mogelijk nog erger. We probeerden elkaar te raken op onze meest gevoelige plek. Ons hart. In naam van de liefde werden er vele gebroken. Zogenaamde boezemvriendschappen werden koudweg aan diggelen geslagen.  Wapenstilstanden kenden we niet. Enkel een bittere, niet aflatende strijd met venijnige roddels, leugens en eerroof als wapens en met als inzet: die éne mooie blonde halfgod van het naburige dorp, die elk meisje in katzwijm deed vallen.
Toen ik op mijn 18de uit het dorpje wegtrok om te gaan studeren voelde dat aan als het verlaten van een bloederig slagveld.
Pas nu, zoveel jaren later, gebruiken we schoorvoetend Facebook als vredesoffensief.

"Mama, ik ben weer gevallen op school", bekende mijn 6-jarige Kleine  Bloem  gisteren, wijzend naar de twee pleisters op haar knieën. "En er was keiveel bloed, maar het deed geen pijn en ik heb niet geweend!".
 "Je hebt toch weer niet gevochten, zoals vorige keer?", vraag ik. "Neen hoor, gewoon gevallen. Oh, en Dominique is mijn vriendin niet meer, ik speel nu alleen nog met Louise, want die trekt tenminste niet aan mijn haar", vervolgt ze.

Soda, waar vind je dat nog?