vrijdag 1 juni 2007

UVV vindt Zwart goud



Het is een jaarlijks terugkerend fenomeen: de UVV personeelsontmoetingsdag. In vergelijking met 8 jaar geleden, toen we met zeker de helft minder collega's waren, en ik zowat iedereen bij naam en standplaats kende, is het nu een het megagroepsgebeuren waarbij ik mijn ogen uitkijk naar al dat nieuw en vers vlees dat we in de kuip hebben. We waren dus met veel, maar de mijn van Beringen bleek groot genoeg om met z'n allen in te passen.
De dag begon al voor-de-dauw-en-het-krieken-van-de-haan. Om 7u 30 kwam onze bereidwillige collega W. ons oppikken. Naar eigen zeggen bracht ze dit offer om de files voor te zijn (files, die er bij nader inzien niet waren). Met oogwallen van hier tot in Tokio (en uiteraard zonder zonnebril om die te verbergen) arriveerden we op de mijnsite waar we natuurlijk de eersten waren. Gelukkig was men in het mijnmuseum ook vroeg opgestaan want er zaten buiten op het terrasje mannetjes die eventjes heel zenuwachtig werden toen ze ons in het vizier kregen. Gelukkig werden ze snel terug kalm en wilden ze graag een praatje met ons maken. Na wat uitleg over onze beroepsbezigheden werden we door de mijnmuseummannen even vergeleken met nonnen die seks mogen hebben. Niet erg, want in ruil voor een kop koffie waren we tot alles bereid, zelf tot het slikken van die ludieke belediging (die eigenlijk toch wel véél origineler is dan die afgezaagde vergelijking met 'vrijzinnige pastoors'). Na enkele uren kregen we ontbijt waarna we als echte kompels in een bijna-echte nagebouwde mijnschacht afdaalden. Ik was meteen mee en supergeïnteresseerd want mijn opa heeft ook in 'de put' gewerkt. Het voelde als het ware alsof ik een stukje van mijn eigen geschiedenis terugvond. Ik moest aldoor aan mijn opa denken, ook al heb ik hem niet gekend, de arme mens. We kregen uitleg over kop- en voetbanen, stempels en over de manier waarop de mijnwerkers hun behoefte deden in de smalle gangen die geteisterd werden door muizen en gevaarlijke gassen. (Tja, niet verwonderlijk als iedereen daar te pas en te onpas zijn boodschappen achterlaat, dacht ik nog) Mens noch dier werd in de put gespaard want we hoorden ook nog hoe arme paarden er zich vroeger te pletter werkten tot ze blind werden afgeslacht. En kanariepietjes deden dienst als gasalarmen. Zeer boeiend allemaal en het noopte mij tot het schrijven van de volgende mooie weldoordachte slagzin: "Wat hebben we het toch allemaal goed !" Dit motto vliegt nu ergens aan een ballon boven het mooie Limburgse landschap. Wie het vindt zal er misschien zijn levensfilosofie van maken.


Na de middag kregen we nogmaals te eten. Ver na de middag. Lekker eten trouwens. Met Limburgse vlaai en een paar sappige collegiale roddels toe.

Tot zover het verslag van een zeer geslaagde dag!


Om mijn opa te herdenken blog ik ook nog even hét mijnwerkerslied. Moeilijk leesbaar, sorry, maar het moet nu eenmaal in communistisch rood.

Refrein
Het zwarte goud van onze mijnen Lokt jong en oud diep in de schacht,
Daar zal voor hen geen zon meer schijnen,
Want in de mijn regeert de nacht
GLÜCK AUF ! GLÜCK AUF! Klinkt als hun groet,
GLÜCK AUF kameraad ’t ga je goed


Zij dalen in donkere schachten,
Waar nooit eens ’n zonnetje lacht.
Zij zwoegen er dagen en nachten,

Terwijl hun gezin angstig wacht.

Refrein

En diep in de schoot van de aarde,

Waar menig gevaar wordt doorstaan,
Ontluikt, als ‘n blijvende waarde, ’n Vriendschap die nooit zal vergaan

Refrein

Al zijn het nu slepers of houwers,

Die kompels daar ginds in de mijn ,vormen de moedige sjouwers,
Waar iedereen trots op kan zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten